Twee nieuwe themaboekjes werden recent uitgebracht en voorgesteld

* ‘Tekens in reliëf' waarin een zeer recente reeks plaasteren reliëfs zijn weergegeven samen met de ontwerptekeningen.

Lut Maris schreef bij dit werk de tekst ‘Paringsdans in plaaster'  (zie verder)

 

* ‘Vallen' werd samengesteld uit een reeks van bronzen beelden en reliëfs van brons in combinatie met ruwe steen. Enkele ontwerpschetsen vormen de rode draad door het boekje.

Jan Simoen schreef bij dit thema de tekst ‘Vallen' (zie verder)



Paringsdans in plaaster

Is het niet boeiend  hoe een beeldhouwer zijn vertrouwd idioom durft los te laten en zich waagt aan het experiment met een andere materie?

Niet dat het brons de kunstenaar niet meer boeit of intrigeert, het edele metaal bezit immers onbegrensde mogelijkheden. Maar  een kunstenaar moet af en toe de vertrouwde paden durven verlaten en gaan experimenteren, zichzelf durven te  verliezen en zich  bloot te geven. Willy Peeters kiest niet meer  voor het rijke, zware  brons maar wel voor het arme, lichte plaaster. Met zijn jarenlange, technisch opgebouwde  ervaring onderzoekt hij de alternatieven van deze materie. Aantrekkelijk vooral blijkt het gietproces dat meer direct en spontaan is dan de bronsbewerking, evenals het manueel aanbrengen van de tekening. Hier profileert de kunstenaar zich opnieuw  als de geschoolde  ambachtsman. (Hij schept zijn werk met zijn eigen handen ondersteund door zijn groot vakmanschap.) Het resultaat is een reeks reliëfs die de geest oproepen van de klassieke oudheid. Een stevige traditie die lang zal stand houden.  Fris en geliefd is ze opnieuw in de renaissance die dweepte met de oudheid.  Even aanwezig is het reliëf in de daaropvolgende eeuwen die aanleunden bij het ideeëngoed van de klassieke oudheid, en dit tot ver in de negentiende eeuw.
En nu,  tijdens de eerste decennia van de 21ste eeuw durft Willy Peeters  zich  meten met deze klassieke wijze en vormt  zich er een eigen beeldtaal mee. Die eveneens nauw aansluit  met de nieuwe heropleving van de figuratie na een jarenlange overheersing van het hermetische  van het abstracte en van het conceptuele.

Tekeningen behoren bij een beeldhouwer  vaak niet tot het zelfstandig werk maar vormen veeleer een studie en een ontwikkelingsmethode. Zo ook bij Willy Peeters,  tot hij de directe manier van werken in was ging transponeren op het  vlakke papier, eerst als oefening, dan als experiment  later als zelfstandig element. Gelijklopend kwam er in het grote atelier een klein tekenatelier waar Willy zichzelf ruimte en tijd gaf om na te denken en zich te verdiepen in zijn eigen zijn en zijn artistieke evolutie. Daar ontstonden de zelfstandige tekeningen  en groeide waarschijnlijk ook de behoefte om de zwarte en rode lijnen van het papier om te gaan zetten in het witte plaaster.  De drang van het beelden was  opnieuw - maar anders-  aanwezig.

Werken met een andere materie was het experiment,  het resultaat werd een nieuwe, verfijnde beeldtaal waarin de hand van de kunstenaar voortdurend zichtbaar bleef.  Reliëfs , tweedimensionaal, die uiterst zorgvuldig gegoten werden , opnieuw volgens de geëigende techniek van de meester-beeldhouwer. En dit in een symbolistisch verhaal dat de uit gelengde figuren plaatst als droomwezens, zeer herkenbaar maar  ver van de harde dagelijkse realiteit. De reliëfs zijn vaak afgeboord met een horizon en een basis die bevolkt lijken te zijn met minuscule kleine wezentjes.  Herkennen we hier de kleine figuurtjes uit een vroegere periode? Het lijken dansende en zingende menaden die tuimelen in de werveling van een opzwepende rijdans.  Of is het  een erotische paringsdans rond de levensboom die het  ritme van het mensenpaar bepaalt?  De figuren, vaak zeer sterk gestileerd, tot zelfs amper nog een lijn, zijn nochtans zeer suggestief.  Nooit brutaal of bruusk  maar krachtig in beweging, klauteren ze  op en neer, in een bevreemdend afstandelijk berglandschap. Verder zijn er naakte wezens  stoeiend of uitrustend onder een tollende of helende  zon, als Jonas na zijn gevecht met de walvis. Weer andere mensenwezentjes zoeken geborgenheid bij elkaar, rust en warmte in de intimiteit van de andere. Of zie je,  de virtuoze narcistische balletdanser die bewust van de pracht van zijn krachtig lichaam, de zwaartekracht tart en balanceert in een sierlijke houding  en zweeft  in de ijle ruimte.

Allen zijn het droomwezens - zijn lange uitgerekte figuren- voortdurend in gesprek met elkaar of opgaand in hun eigen verhaal,  mijlen verwijderd van de toeschouwer. Of ligt hierin juist het antwoord.  Het hopeloze verlangen van elke mens naar een utopische wereld waar het goed is, waar pijn, oorlog en geweld onbestaande zijn. 

Wegdromen naar een andere wereld, ook dat moet de boodschap van kunst (kunnen) zijn.

Lut Maris
november 2008

 



Vallen

Op 11 september 2001, om 9u41 om precies te zijn, nam fotograaf Richard Drew een foto van een vallende man. De man was een van de vele mensen die vastzaten op de bovenste verdieping van het WTC en die de sprong in de leegte verkozen boven een dood door vlammen en rook. Merkwaardig feit: vanaf dag twee na de ramp werden deze en gelijkaardige foto's uit de media geweerd, omdat het publiek ze als ‘very disturbing' ervoer.

‘Disturbing'? En die duizenden andere slachtoffers dan?

Natuurlijk is het vreselijk om een mens zo naar zijn dood te zien springen/vallen, maar waren al die verbrande en verpletterde en onder het puin bedolven slachtoffers dan niet oneindig veel gruwelijker aan hun einde gekomen? Dan hadden die ‘jumpers' nog een relatief milde dood getroffen, toch?

En toch werden net zij als ‘very disturbing' ervaren. Waarom dan? Waarom net zij? Wat was er dan zo schandelijk en onverdraaglijk aan die vallende mensen?

Was het de wanhoop, de schande? Het symbool van de nederlaag, de knieval? Zag Amerika de ‘jumpers' als een soort van deserteurs? Waren zij het ultieme beeld van de machteloosheid van de machtigste natie ter wereld tegen deze barbaarse invasie? De trotse torens die tot aan de wolken reikten werden een dodelijke val voor haar eigen kinderen, waaruit geen ontsnappen mogelijk was, tenzij via een wanhopige sprong in de leegte.  

Maar is vallen nu altijd zo erg? Icarus was toch bijna bij de zon gevlogen, voor hij viel? Toegegeven, bij Bruegel ploft hij tamelijk potsierlijk in zee, ergens in een hoekje van het schilderij, maar in ons collectief onderbewustzijn is Icarus toch een echte held? Iemand die de goden durfde te trotseren, die de ultieme droom van de mens incarneerde: het luchtruim veroveren? Trouwens: hoeveel vliegclubs heten niet ‘Icarus'? Je noemt een vliegclub toch niet naar een omlaaggevallen loser?

De briljante film La Haine van Mathieu Kassovitz uit 1995 begint met het stokoude grapje: ‘C'est l'histoire d'un homme qui tombe d'un immeuble de cinquante étages et, pour se rassurer, à chaque étage il se répète: «Jusqu'ici, tout va bien, jusqu'ici tout va bien... »' En een beetje overbodig wordt eraan toegevoegd : ‘Ce qui compte, ce n'est pas la chute, c'est l'atterrissage.'

Dus de val zelf is niet zo erg, het is de landing die bijzonder hard aankomt...

Zit het zo? En is dit niet een waarheid als een koe, dames en heren?

Misschien toch niet, want op het einde van de film wordt dezelfde grap herhaald, maar met een kleine variant: ‘C'est l'histoire d'une société qui tombe et, pour se rassurer, elle se répète: "Jusqu'ici tout va bien, jusqu'ici tout va bien..."'

En daarmee komen we in een heel ander register terecht, namelijk dat van de Val - met hoofdletter - van een maatschappij, een samenleving, een beschaving, een koninkrijk, een keizerrijk, een systeem.

De Val van het Romeinse Rijk. De Val van Constantinopel. De Val van Jeruzalem. De Val van het Derde Rijk. De Val van de Berlijnse Muur.

Waarbij het woord ‘val' ineens verbonden wordt met nederlaag, en ook wel met ‘verval', al dan niet moreel.

De Val der Engelen. Hij is laag gevallen. Hoe laag kun je vallen. De steile beursval van onze aandelen.

Maar laten we terugkeren naar dat ene beeld van de vallende man.

Een paar jaar na de ramp is de man tragisch beroemd geworden als de falling man, en als je de foto nu, met de nodige afstand, goed bekijkt, dan zie je dat die man wel erg stijlvol valt. Zijn hoofd overtuigend naar beneden, de landing tegemoet, zijn ene been gestrekt, het andere lichtjes geplooid, zijn torso strak, zijn armen mooi gestrekt langs zijn lichaam. Hij valt echt wel heel sierlijk.

En misschien is dat wel de reden waarom zoveel kunstenaars aangegrepen worden door deze falling man, en door vallende figuren in 't algemeen. Ook beeldhouwers. Vallen is mooi. Een vallend lichaam is mooi. Vallen is haast vliegen, maar dan omgekeerd.

Alleen jammer van die landing. Want die komt altijd. Misschien niet nu, niet meteen, maar hij komt wel, onafwendbaar. Hoe heldhaftig en sierlijk de val ook was, er komt altijd een landing. Altijd.

Hoewel.

Lees eens Extreem luid & ongelooflijk dichtbij van Jonathan Safran Foer (prachtig boek). En blader eens heel snel door de laatste 14 pagina's. Daar zie je de falling man omhoog vallen.

Omgekeerd vallen is vliegen.

 

Jan Simoen, november 2008